Het leven wat erna komt

Ik stap uit bus L21 bij de halte Lages 2. Twee uur geleden heb ik een heel busstation in Viseu op hol gebracht door uit te zoeken hoe ik de lokale bus moest nemen. En nu stap ik uit in een dorp waar niemand voorbereid lijkt op een jong persoon met een backpack. Er is een klein café waar meerdere mensen nieuwsgierig naar buiten stappen. Om me te helpen, vermoed ik. Maar ik versta nog minder Portugees dan Spaans.

Gelukkig staat A., mijn nieuwe host, me al om het hoekje op te wachten. Ze verwelkomt me met een warme knuffel en vraagt of ik Nederlands spreek. Ik ben verbijsterd. Op A. en G.’s Workawayprofiel stond zo’n lijst aan talen dat ik ‘Dutch’ blijkbaar over het hoofd heb gezien. Mijn hosts komen uit België, en zijn 4 jaar geleden naar Portugal vertrokken.

Ik arriveer in een geelgroene oase met terrassen vol olijven, druiven en fruitbomen. Twee honden rennen me kwispelend tegemoet. Ik volg A. over een afdalend pad wat aan weerzijden bezaaid is met wilde kamille. Bovenaan de heuvel staat mijn tent, onderaan de heuvel stroomt de rivier. Ertussenin liggen grond, planken, stenen. En ook nog klusgereedschap, kruiwagens, een waterpomp, een buitendouche en toilet, een composthoop, een stal met schapen en eindeloos veel bos.

Posmorto. Zo heet het land waar A. en G. met kleine dochter J. wonen. De dood is hier ongetwijfeld geweest, zoals de naam zegt. En hoe kan het ook anders. Het land is bezaait met ruïnes van honderden jaren oud. Volgens de mensen in het dorp zijn ze er altijd geweest. De oude molen was twee generaties geleden nog in gebruik, en stond er al in 1600. De andere gebouwen zijn mogelijk nog ouder. Met zo’n geschiedenis en de woeste natuur die met de seizoenen meebeweegt is de herinnering aan de dood altijd aanwezig, maar het bruist ook van het bewijs voor het leven wat erna komt.

Eén van de ruïnes heeft een nieuw dak en een mooie aarden vloer. De originele ingebouwde steenoven is nog aanwezig, en doet op dit moment dienst als koeling. Voor kleine J. hangt er een hangmat en er is een keuken en een zelfgebouwd terras op palen met een waanzinnig uitzicht. A. en G. zijn natuurbouwers. Hun doel is om Posmorto eigenhandig nieuw leven in te blazen. Dit doen ze door goed te luisteren naar het landschap en haar geschiedenis. Ik voel me geïmponeerd door de schoonheid (en de uitdagingen!) van het leven dat mijn hosts gecreëerd hebben. Het is een voortdurend geven en nemen, en luisteren naar de signalen van de grond, het water en de lucht.

De eerste nacht in mijn tent breekt het zweet me plotseling uit. Niet vanwege de gigantische spinnen die ik bij rits heb zien zitten, of vanwege het bos achter de tent waar everzwijnen rondlopen. Ik zie mezelf plotseling liggen in een tent in Portugal en vraag me af waar ik nou eigenlijk precies mee bezig ben. Ik ben tot stilstand gekomen, en raak opeens volledig overweldigd door de realisatie dat ik m’n bestemming bereikt heb. Wat nu?

De volgende ochtend eet ik zelfgebakken zuurdesembrood met honing en drink koffie met A. Ze laat me de waterbron zien die onder een gigantische rotspartij ontspringt. Het hele huishouden is afhankelijk van deze bron, en het feit dat er op deze imposante en verder kurkdroge plek zomaar drinkbaar water uit de grond opborrelt is bijna te mooi om te bevatten. Na de rondleiding maak ik zelf een wandeling over het terrein. Het bewegen over zanderige hellingen, robuuste natuurlijke trappen en gladde rivierstenen vraagt mijn volle aandacht. Ik moet leren voelen met mijn voeten. Ik word bijgestaan door Bear, de Portugese berghond wiens natte neus ik regelmatig in mijn knieholten voel. Ik denk met bewondering aan A. en G., die hier moeiteloos rondlopen met een kind op hun arm.

Als G. terug is van de boerenmarkt nemen we een duik in de rivier. Het water krioelt van het leven, en terwijl we kletsen op het strand landt een ijsvogeltje op een nabije tak. We lopen terug naar boven om pruimen en vijgenbrood te eten, en G. geeft me een technische tour rondom de waterpomp en het compost. Als het etenstijd is, word ik uit mijn tentje gelokt door het gehonk van een speciale toeter die in de keuken hangt.

De volgende dag mag ik me eindelijk nuttig maken. G. en ik bouwen in de ochtend een afzetting voor de schapen. Ik verzamel hout om een gat tussen een paal en een rotswand mee op te vullen. Alles om me heen kraakt, knispert en geurt. Ik loop met armen vol mooie stokken en voel me zoals ik me als kind op scoutingkamp voelde.

Na de lunch is het te warm om te werken en vertrekken we opnieuw naar de rivier. De lucht begint te gloeien, maar wij zitten verscholen tussen de koele rotsen. Het gezin maakt een tochtje op een opblaasboot en ik lees een boek in een schommelstoel die boven het water hangt. De waterjuffers dansen rond mijn enkels. Terwijl er met de avond langzaam wat koelte arriveert, besef ik me dat ik al twee dagen niet heb nagedacht over de vraag die ‘s nachts wakker hield. Wat nu? Leren leven, zouden A. en G. zeggen. Dat is wat zij hier proberen. Dat ga ik ook maar eens doen.  

Eén gedachte over “Het leven wat erna komt”

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *