Thuiskomen/terugkeren

Afgelopen weekend nam mijn host A. me mee op avontuur. Samen met dochter J. vertrokken we in A’s kleine grijze autootje. We reden over slingerweggetjes langs gigantische rotspartijen en brede rivieren en deden ons tegoed aan mangosap en mariakoekjes. Op zaterdag bezochten we een feestje in een gigantische eco-enclave waar we de hele nacht hebben gedanst. De volgende dag reden we naar een festival met theater, volksdans en lekker eten voor een habbekrats.

Op de derde avond keerden we voldaan en vrolijk terug naar Posmorto. We verzamelden ons rond de lange tafel op het terras bij de keuken. D., een Italiaanse vriend van mijn hosts, had lasagne gemaakt en we dronken wijn van de vorige druivenoogst. Ik keek naar het inmiddels bekende uitzicht van ruige groene heuvels bij zonsondergang, voelde mezelf landen op mijn stoel en wilde bijna verzuchten: he he, we zijn weer thuis.

Ik heb mezelf altijd omschreven als een huismus. Ik heb een bepaalde traagheid in me waardoor ik langzaam vertrouwd raak met nieuwe dingen. En vertrouwdheid is juist waar ik naar snak. Heimwee ligt daarom altijd op de loer. Zelfs bij een vakantie of een feestje in eigen land kan ik dat melancholische trekkende gevoel in me ervaren. Vroeg of laat wil ik altijd naar huis. Gewoon om mezelf te kunnen oprollen in mijn favoriete hoekje van de bank en voor de tiende keer dezelfde film te kijken. Als je op reis bent is die comfortabele bubbel niet binnen handbereik. En dat leek me vreselijk.

Toen ik drie jaar geleden naar Den Haag verhuisde, voelde ik me ontheemd. Het lukte me niet om mijn draai te vinden. Ik ging voor het eerst samenwonen met mijn geliefde, en ik had gehoopt dat ik het fantastisch zou vinden. Dat alles zou kloppen en perfect in elkaar zou passen. Maar in plaats daarvan miste ik mijn oude huis en mijn oude stad. Het lukte me niet om te nestelen. Om mezelf te helpen bij dat proces schreef ik een essay waarin ik op zoek ging naar het recept om een thuis te maken. Uit dat essay:

David Byrne van Talking Heads bezingt het thuis en de liefde in This Must Be The Place. Hij rijgt zijn woorden door die twee dingen alsof ze duidelijk aan dezelfde ketting horen. Ik vraag me af of het twee kleuren in dezelfde soort tinten zijn, of juist complementair. Ga je meer houden van je huis als je het met geliefden deelt, of versmelten die twee tot één geheel? Wordt een thuis gemaakt door de mensen waarmee we het delen? Maar liefde alleen is niet genoeg om een huis te vullen. Dit huis zit nog niet in mijn lichaam, mijn spiergeheugen heeft geen notie van de lichtknoppen en de drempels. Ik tast, ik struikel. Schuchter kruip ik ’s nachts tegen het lijf van mijn vriend, zijn vormen zijn een vertrouwd herkenningspunt. I guess that this must be the place. De welving van zijn heupbot waar ik graag mijn been omheen leg, de kuil tussen kaak en schouder waar mijn kin in past. We zijn net zo’n eigenzinnig vormgegeven peper-en-zoutstelletje. In mijn eentje zou ik maar een mal figuurtje met gaatjes in mijn hoofd zijn.

Nu is het zover. Ik ben dat markante solofiguurtje geworden, niet langer deel van een set. En het huis dat ik eindelijk eigen had gemaakt, eindelijk voelde als een plek waar ik heimwee naar kon hebben, is niet langer het mijne. Mijn thuis en de liefde zijn inderdaad versmolten geraakt, zoals David Byrne voorspelde, en het is me niet gelukt om die twee los van elkaar te peuteren.

Ik weet niet goed waar ik naartoe zou gaan, als ik terug kom naar Nederland. Ik heb geen duidelijke plek om naar terug te keren. Natuurlijk is er het huis van mijn ouders, waar ik ben opgegroeid en altijd welkom ben. Maar dat is een thuis uit een vorig hoofdstuk, en het voelt niet logisch om terug te bladeren voor een gevoel wat in dit deel van het verhaal aanwezig zou moeten zijn.  

Ik had verwacht dat dit me onnoemelijk veel pijn zou blijven doen tijdens mijn reis. Een huismus zonder nest, dat klinkt als een recept voor tragedie. En natuurlijk laat het me niet onberoerd. Maar bij momenten voel ik ook het tegenovergestelde. Ik voel me bevrijd. Heimwee is verkramping. De behoefte om je met je hele lichaam vast te klampen aan een thuis, alsof veiligheid en liefde alleen bestaan op die plek. Maar ik heb niks meer om me aan vast te grijpen. En sinds ik dat aanvaard, kost het me veel minder moeite om te vinden wat ik nodig heb, ongeacht waar ik ben.

Ik ben en blijf een huismus. Ik hou van vertrouwde plekjes. Van mijn hosts hoor ik hoe andere vrijwilligers het hele terrein onderzoeken, op avontuur gaan, lange wandelingen maken. Maar ook op Posmorto zit ik na het werk het liefst aan de lange tafel op het terras. Ik schrijf, teken mijn dagboek vol, lees boeken. En als ik twee nachten de hort op ben, vind ik het fijn om daarna weer in mijn ‘eigen’ tent te slapen. Ik ben geen avonturier. Maar wel een huismus die steeds minder nodig heeft om een comfortabel nest te bouwen.  

Eén gedachte over “Thuiskomen/terugkeren”

  1. Dag Anouk , huismus, steeds meer thuis in lijf en leden .! Lichaam als huis .
    Geweldig om te lezen . Wat schrijf je mooi over je zelfonderzoek .

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *