Dingen die ik niet gedeeld heb

Er zijn dingen die ik niet heb verteld. Hier, op deze blog, bedoel ik. Ik heb niet verteld over de nacht dat de twee honden een das doodbeten. En ook niet over het gevecht wat ze de ochtend erna om de buit hadden toen A. de probeerde het dier te begraven. Rupert loopt al een hele week met een kap om zijn nek. Maar hij kwispelt inmiddels wel weer naar Bear.

Ik heb ook niet verteld over de zoete stevige perzik die ik rechtstreeks uit de boom heb gegeten. Of over de kittens, of over kleine J.’s modderige verfpaletje, of over mijn sandalen waarvan de zolen loslaten.

Ik heb niet verteld over de vallende ster die zo lang duurde dat drie mensen hun hoofd konden omdraaien en de ster nog altijd zagen vallen. Of over de slappe lach die ik had om de textuur van chocotoffs. En ik heb ook niet verteld over alle momenten dat ik even alleen was en zomaar begon te huilen, om snel als een klein kind mijn snot en tranen af te vegen als ik voetstappen in de buurt hoorde.

Eén van de lastigste dingen aan het schrijven van deze stukjes is het feit dat de het leven me vaak inhaalt terwijl ik schrijf. Ik begon dit project vastbesloten: ik ga eerlijk zijn. Ik heb behoefte aan transparantie. Ik ga beschrijven hoe het echt is, hoe het met me gaat, wat ik meemaak. Ik ga mijn reis niet mooier maken dan het is.

En dat doe ik ook. Ik doe echt mijn best om eerlijke verhalen te vertellen. En alles wat ik tot nu toe heb geschreven, is me echt overkomen en heeft ook echt zo gevoeld. Maar tegelijkertijd gebeuren er ook andere dingen en voel ik ook andere gevoelens. Dat ik het ene verhaal opschrijf, betekent niet dat er geen ander verhaal naast bestaat.

Ik ben nooit goed geweest in het bijhouden van dagboeken. Gewoon noteren wat er gebeurt is moeilijk. Ik ben tijdens het noteren al bezig een verhaal te vertellen aan mijn toekomstige zelf. Ik ben me ervan bewust dat mijn latere ik de notities gaat lezen en ik wil dat het de moeite waard is. Ultieme ijdelheid, natuurlijk.

En dat gebeurt hier ook. Ik zou niet graag een stuk online plaatsen zonder duidelijk begin of eind. Dus meestal is dit het proces: er gebeurt iets, of ik merk iets op, en besluit dat ik daarop wil reflecteren. En daarna kies ik de elementen die ik wil belichten om het verhaal rond te maken. Ik kan niet alles beschrijven, dus ik maak keuzes. Dat is niet per se goed of slecht, het is gewoon iets wat altijd gebeurt als iemand een verhaal vertelt. Het is het bewerken van het ruwe materiaal, net zolang totdat er een rode draad ontstaat.

Door het rangschikken en sorteren van de feiten neemt het verhaal een bepaalde toon aan. Ik schrijf om mezelf gerust te stellen en mijn emoties te monitoren. Ik wil dat het goed met me gaat en ik wil persoonlijke groei ervaren. Die wens beïnvloed hoe ik naar de wereld kijk, en dus ook de keuzes tijdens het schrijven. Daardoor kom ik meestal in een hoopvol narratief terecht. De verhalen gaan over mijn nieuwe inzichten, de dingen die ik voor mezelf geleerd heb. Kijk, zeg ik daarmee tegen mezelf (en tegen de wereld). Kijk, het gaat steeds beter.

Ik merk dat die onderwerpen ook resoneren bij mensen die mijn stukken lezen. En als ik eerlijk ben moedigt dat me ook weer aan om voor die benadering te kiezen. We houden allemaal van een feel good story, dus waarom zou ik niet over mijn hoopvolle ervaringen schrijven?

Mijn laatste stuk gaat over me thuis voelen. En die ervaring is echt. Er is niets gelogen aan wat ik vorige week heb geschreven. Maar het schrijven van een stuk duurt een paar dagen, en tegen de tijd dat ik op ‘publiceren’ klikte, voelde ik me grieperig worden.

Dagen van over de dertig graden. En dan wonen in een tent, geen warme douche tenzij je een vuur maakt of de zon op de watertank staat. Geen supermarkt op loopafstand om een sapje te halen, geen waterkoker voor thee, geen onbeperkte elektriciteit om de dagen met Netflix door te brengen. Toen ik eenmaal met mijn familie aan de telefoon hing, heb ik hard gehuild. Om mijn spierpijn, om mijn hypochondere gedachten, om het weg van huis zijn, om het leven wat niet meer van mij is. Om alles wat ik achter heb moeten laten.  

En ondertussen stromen dan ook de lovende reacties op mijn blog binnen. Een verhaal wat ineens door een ander lijkt te zijn geschreven. Ik voel me een oplichter. Ik ga twijfelen aan mezelf. Maak ik dingen mooier dan dat ze zijn? Doe ik me groter voor dan ik ben? In ieder geval lopen de verhalen die ik presenteer niet altijd synchroon met de realiteit die ik beleef. En dat is soms best lastig.

Vandaar mijn behoefte om – opnieuw via een blog – te reflecteren. Het bloggen is als een medicijn voor me, maar aan het publiekelijk delen van verhalen zitten ook bijwerkingen. Ik denk dat zelfcensuur (of de angst daarvoor?) er eentje van is. Ik wil zélf graag dat het goed met me gaat. Het is blijkbaar belangrijk voor me om sterker te zijn dan mijn verdriet. Ik wil winnen van mijn negatieve emoties, en misschien probeer ik dat soms wel te bewijzen door deze stukken te schrijven.

Maar alle andere emoties, alle momenten die ik niet deel, alle andere verhalen: die bestaan ook nog. Even echt, even aanwezig. Ik zou willen soms willen dat de realiteit een duidelijke rode draad  had, of een helder begin en eind. Maar dat soort constructies bestaan alleen op papier.

Thuiskomen/terugkeren

Afgelopen weekend nam mijn host A. me mee op avontuur. Samen met dochter J. vertrokken we in A’s kleine grijze autootje. We reden over slingerweggetjes langs gigantische rotspartijen en brede rivieren en deden ons tegoed aan mangosap en mariakoekjes. Op zaterdag bezochten we een feestje in een gigantische eco-enclave waar we de hele nacht hebben gedanst. De volgende dag reden we naar een festival met theater, volksdans en lekker eten voor een habbekrats.

Op de derde avond keerden we voldaan en vrolijk terug naar Posmorto. We verzamelden ons rond de lange tafel op het terras bij de keuken. D., een Italiaanse vriend van mijn hosts, had lasagne gemaakt en we dronken wijn van de vorige druivenoogst. Ik keek naar het inmiddels bekende uitzicht van ruige groene heuvels bij zonsondergang, voelde mezelf landen op mijn stoel en wilde bijna verzuchten: he he, we zijn weer thuis.

Ik heb mezelf altijd omschreven als een huismus. Ik heb een bepaalde traagheid in me waardoor ik langzaam vertrouwd raak met nieuwe dingen. En vertrouwdheid is juist waar ik naar snak. Heimwee ligt daarom altijd op de loer. Zelfs bij een vakantie of een feestje in eigen land kan ik dat melancholische trekkende gevoel in me ervaren. Vroeg of laat wil ik altijd naar huis. Gewoon om mezelf te kunnen oprollen in mijn favoriete hoekje van de bank en voor de tiende keer dezelfde film te kijken. Als je op reis bent is die comfortabele bubbel niet binnen handbereik. En dat leek me vreselijk.

Toen ik drie jaar geleden naar Den Haag verhuisde, voelde ik me ontheemd. Het lukte me niet om mijn draai te vinden. Ik ging voor het eerst samenwonen met mijn geliefde, en ik had gehoopt dat ik het fantastisch zou vinden. Dat alles zou kloppen en perfect in elkaar zou passen. Maar in plaats daarvan miste ik mijn oude huis en mijn oude stad. Het lukte me niet om te nestelen. Om mezelf te helpen bij dat proces schreef ik een essay waarin ik op zoek ging naar het recept om een thuis te maken. Uit dat essay:

David Byrne van Talking Heads bezingt het thuis en de liefde in This Must Be The Place. Hij rijgt zijn woorden door die twee dingen alsof ze duidelijk aan dezelfde ketting horen. Ik vraag me af of het twee kleuren in dezelfde soort tinten zijn, of juist complementair. Ga je meer houden van je huis als je het met geliefden deelt, of versmelten die twee tot één geheel? Wordt een thuis gemaakt door de mensen waarmee we het delen? Maar liefde alleen is niet genoeg om een huis te vullen. Dit huis zit nog niet in mijn lichaam, mijn spiergeheugen heeft geen notie van de lichtknoppen en de drempels. Ik tast, ik struikel. Schuchter kruip ik ’s nachts tegen het lijf van mijn vriend, zijn vormen zijn een vertrouwd herkenningspunt. I guess that this must be the place. De welving van zijn heupbot waar ik graag mijn been omheen leg, de kuil tussen kaak en schouder waar mijn kin in past. We zijn net zo’n eigenzinnig vormgegeven peper-en-zoutstelletje. In mijn eentje zou ik maar een mal figuurtje met gaatjes in mijn hoofd zijn.

Nu is het zover. Ik ben dat markante solofiguurtje geworden, niet langer deel van een set. En het huis dat ik eindelijk eigen had gemaakt, eindelijk voelde als een plek waar ik heimwee naar kon hebben, is niet langer het mijne. Mijn thuis en de liefde zijn inderdaad versmolten geraakt, zoals David Byrne voorspelde, en het is me niet gelukt om die twee los van elkaar te peuteren.

Ik weet niet goed waar ik naartoe zou gaan, als ik terug kom naar Nederland. Ik heb geen duidelijke plek om naar terug te keren. Natuurlijk is er het huis van mijn ouders, waar ik ben opgegroeid en altijd welkom ben. Maar dat is een thuis uit een vorig hoofdstuk, en het voelt niet logisch om terug te bladeren voor een gevoel wat in dit deel van het verhaal aanwezig zou moeten zijn.  

Ik had verwacht dat dit me onnoemelijk veel pijn zou blijven doen tijdens mijn reis. Een huismus zonder nest, dat klinkt als een recept voor tragedie. En natuurlijk laat het me niet onberoerd. Maar bij momenten voel ik ook het tegenovergestelde. Ik voel me bevrijd. Heimwee is verkramping. De behoefte om je met je hele lichaam vast te klampen aan een thuis, alsof veiligheid en liefde alleen bestaan op die plek. Maar ik heb niks meer om me aan vast te grijpen. En sinds ik dat aanvaard, kost het me veel minder moeite om te vinden wat ik nodig heb, ongeacht waar ik ben.

Ik ben en blijf een huismus. Ik hou van vertrouwde plekjes. Van mijn hosts hoor ik hoe andere vrijwilligers het hele terrein onderzoeken, op avontuur gaan, lange wandelingen maken. Maar ook op Posmorto zit ik na het werk het liefst aan de lange tafel op het terras. Ik schrijf, teken mijn dagboek vol, lees boeken. En als ik twee nachten de hort op ben, vind ik het fijn om daarna weer in mijn ‘eigen’ tent te slapen. Ik ben geen avonturier. Maar wel een huismus die steeds minder nodig heeft om een comfortabel nest te bouwen.  

Het zwarte schaap (een schapensprookje)

Er waren eens… drie kleine schaapjes. Ze woonden in een grot omringd door bomen in het binnenland van Portugal. Voor de grot hadden ze een klein stukje land met daaromheen een stevig hek. Het landje was bedekt met een overvloedige voorraad hooi, en in grond stond een grote emmer koel water.

Elke avond klonk er in de schemering een stem vanuit het bos. ‘Kòòòm-kom-kom-kom.’ Als de schaapjes die stem hoorden, gingen ze verwachtingsvol bij het hek staan. En elke avond verscheen er een man, soms vergezeld door een vrouw en een klein meisje. Door het hek werden dan allerlei heerlijkheden aangereikt zoals vers gemaaid groen en restjes uit de keuken van de mensen. Het was een goed leven.

De schaapjes hadden geen idee dat hen nog zoveel meer te wachten stond.

Oké, laten we de beestjes bij hun naam noemen: de schapen heten Pirouetje, Fonzy en Boapetchichi (geen pseudoniemen). Puberschapen zijn het, haast lammetjes nog. Ze zijn sinds mei op Posmorto. Pirouetje is rozig wit en sabbelt graag aan vingers. Boapetchichi is groter en knokiger dan de rest en zwartwit gevlekt. Fonzy, het enige bokje, is roomwit en heeft al mooie gedraaide hoorns op zijn kop. In het komende voorjaar wordt hij hopelijk vader van twee nieuwe schaapjes. Zo zal de kudde zich langzaam uitbreiden.

De schapen zijn op Posmorto met een missie: de uitgestrekte terrassen en weiden kort, bemest  en minder vatbaar voor bosbrand maken. Mijn eerste week stond volledig in het teken van de schapenomheining. We spanden gaas, bouwden poortjes en zeiden elke avond: nog heel even, en dan kunnen de schaapjes naar de wei. We keken allemaal reikhalzend uit naar dat moment en ik vertelde het ook elke dag aan de schapen zelf, als ik langs hun stal wandelde.

Pas toen we de schapen een belletje probeerden om te doen, begon het te dagen. Dat het misschien nog wel eens een uitdaging kon worden om de schapen daadwerkelijk naar de wei te krijgen. De stal ligt niet direct naast de weide. Het is een stukje lopen over een bospad. Gevaarlijke ontsnappingsroutes te over, dus waren we van plan om de dieren aangelijnd aan de route te laten wennen. Maar dat was voor we doorkregen dat het dat Boapetchichi absoluut geen halsbandje om wil.

Sterker nog: Boapetchichi wil niet dat we bij haar in de buurt komen. Ze is het enige schaap dat door haar vorige eigenaar geschoren is. We vermoeden dat dat geen leuke dag voor haar was. Ze zet nu alles op alles te om uit de handen van mensen te blijven. Als we een stap in de stal zetten, verstopt ze zich paniekerig in de grot. Ze is razendsnel en springt als het nodig is over de andere schapen heen om zich maar uit de voeten te maken.

Pirouetje en Fonzy zijn daarentegen mak als – jawel – lammetjes. Ze protesteren niet tegen de halsbandjes en laten zich gedwee aanlijnen. We besluiten Boapetchichi met rust te laten, en de andere twee voor die dag alvast naar de wei te brengen.

Zodra we met Pirouetje en Fonzy vertrekken, begint Boapetchichi hartverscheurend te blaten. Schapen zijn kuddedieren, en het vertrek van haar maatjes maakt haar zichtbaar van streek. De andere twee schapen beantwoorden haar geroep, het gemekker galmt door het bos. Arme Boapetchichi blijft de hele dag onvermoeibaar roepen vanuit haar stal, maar haar weeklaag wordt al gauw niet meer beantwoord. Eenmaal op de weide sluiten Pirouetje en Fonzy snel vrede met de nieuwe situatie. Ze hebben zeeën van ruimte, een enorme hoeveelheid eten en: ze hebben elkaar.

Het maakt me verdrietig om te zien hoe Boapetchichi zichzelf in de weg zit. Haar angst heeft haar in een houdgreep. En met elke poging die we doen om haar te bevrijden, wordt de greep intenser. We zijn de personificatie van haar angst, alles wat we doen bevestigd alleen maar wat ze vreest.

Ik snap haar wel. Het is niet makkelijk om vertrouwen terug te vinden, als je het eenmaal bent kwijtgeraakt. Ze associeert mensenhanden met pijn. Hoe kan ze weten dat die van ons haar alleen zachtjes willen begeleiden? Ik weet uit ervaring dat ik in haar positie ook de benen zou nemen. Ver weg zou blijven van potentiële ellende. Maar de ironie is dat haar zelfbescherming haar ook pijn doet. Want het is duidelijk dat ze liever bij de andere schapen wil zijn.  

G. komt met de oplossing als hij ziet dat Boapetchichi ’s ochtends door de poort probeert te glippen met de andere schapen. Ons vertrouwt ze niet. Maar de behoefte om bij haar kudde te zijn is groter dan haar angst.

Sinds die dag brengen we Fonzy en Pirouetje aangelijnd naar de weide. En Boapetchichi gaat met hen mee. Ze loopt als enige los, tussen de andere schapen in. Ze verliest haar familie geen seconde uit het oog en blijft daardoor netjes op het pad. Haar vertrouwen groeit met elke dag dat we haar loslaten. Inmiddels kunnen we haar zelfs aanraken en knuffelen. Ik denk dat we haar kunnen aanlijnen, als we dat zouden willen. Maar dat is niet meer nodig. Boapetchichi weet precies waar ze moet zijn.

Hekken bouwen, muren slopen

Het is ochtend, nog koel genoeg om een lange broek te dragen. Fijn, want G. en ik staan in een bos waar de braamstruiken gemeen woekeren. G. kapt jonge eucalyptusbomen met een machete. Eucalyptus is een invasief exotische soort in Portugal en de jonge boompjes schieten hier uit de grond als paddenstoelen. Gelukkig kunnen we ze goed gebruiken: er is hout nodig voor de poortjes van de schapenomheining.

Ik probeer te helpen door takken met bladeren van de boomstammen te zagen, maar G. is veel sneller met zijn machete. Ik begrijp dat het efficiënter werkt als ik de boomstammen en het restmateriaal de heuvel op ga brengen. Maar ik durf er eigenlijk niet aan te beginnen.

Er is iets wat ik al heel lang bij me draag. Ik neem het altijd met me mee, vergeet het nooit, pak het altijd in. Het is de de overtuiging dat ik veel dingen gewoon niet kan. Die overtuiging weegt niet zoveel in tijden dat ik me binnen mijn comfortzone beweeg. Mijn geld verdien achter een laptop, elke dag dezelfde route fiets en elke avond dezelfde gerechten kook. Dingen doe waarvan ik inmiddels wel weet dat het me oké afgaat. Maar bij nieuwe uitdagingen voel ik de zwaarte van de overtuiging toenemen. Het was voelbaar toen ik aan mijn reis begon, begon aan me te trekken toen ik aankwam in de ezelhemel, en werd topzwaar toen ik ja zei tegen Posmorto.

Ik pak mijn angst uit, hier op de bosgrond. Ik ben te onhandig, te slap, te dom. Ik heb te weinig inzicht en een gebrek aan inschattingsvermogen. Ik ga dit nooit of te nimmer kunnen. Mijn hosts hebben niks aan mij.

Ik zie de boomstammen klaar liggen en voel me verlamd. Ik ben bang dat mijn spaghettiarmen het gewicht niet kunnen dragen, dat ik door de mand zal vallen zodra ik probeer te helpen.

Maar dan bedenk ik me dat het me in de ezelhemel ook lukte om kruiwagens vol mest en nat zaagsel te vervoeren. En dat ik ook met een zware rugzak kan reizen. En ik herinner mezelf eraan dat dit één van de belangrijkste redenen is waarom ik hier ben. Deze reis, deze hele onderneming. Ik wil ontdekken wat ik allemaal wél kan. Me niet langer laten beperken door de kleine ruimte waar ik mezelf ooit in heb gestopt.

G. geeft me tips om de boomstam te slepen of op mijn schouder te dragen door het juiste zwaartepunt te vinden. Het lukt. Absurde realisatie: deze boom stond net nog in de grond en ligt nu op mijn schouder. En ik loop ermee rond! Vuurwerk achter mijn ogen, feestje in mijn borstkas.

Ik breng de boomstammen naar een centraal punt bovenaan de heuvel. Daarna verzamel ik de zijtakken, die we gebruiken om de berm mee af te zetten. Als we klaar zijn met verzamelen brengen G. en ik de omgekapte bomen naar de omheining aan de andere kant van het terrein. Daar zagen we het hout ter plekke in stukken om er mooie deurtjes van te bouwen.

Terwijl ik G. help met afmeten, zagen, knopen en vasthouden, probeert de angst opnieuw tot me door te dringen. Je loopt in de weg. Je zou nu toch wel moeten weten dat G. een schroef nodig heeft. Hoe onhandig kun je zijn met dat ijzerdraad? Mijn hemel, wat ben je toch een kluns. Maar ondanks het gesputter in mijn achterhoofd ontstaat er een houten poortje waar vier handen voor nodig zijn.

Ik probeer te doen wat ik weet: gereedschap aangeven met het handvat naar de ontvanger, geconcentreerd blijven, scherpe dingen direct opruimen. Touwen knopen zoals ik deed op scouting. En ik zuig wat G. me leert op als een spons. Dat je poortjes het beste direct in het hek kunt bouwen, zodat je zeker weet dat alles perfect past. Dat steen onder de balken voorkomt dat er vocht in het hout trekt. Dat het hout nu nog leeft, en dat de schroeven daarom binnenkort nog eens aangedraaid moeten worden.

Ik leer ook om weerwoord te bieden tegen de stem in mijn hoofd. Hallo, dit is de eerste keer dat ik een hek bouw.  Ik kan niet handig worden zonder iets te oefenen. Ik hoef niet alles in één keer te weten. Ik mag best vragen stellen, niemand kan gedachten lezen. Ik ben zeker niet de sterkste, maar alle beetjes helpen. En die knopen zitten gewoon goed. Geen schaap wat langs deze omheining komt.

Aardig voor mezelf zijn helpt. Het is geen direct medicijn tegen onhandigheid. Dat wist ik ook al in de ezelhemel, toen ik met kruiwagen en al een mesthoop in kieperde omdat ik 60 kilo zaagsel door de modder probeerde te duwen. Ook in Posmorto stuntel ik erop los. Ik ben beurs als een appel, zit wederom onder de schrammen. Maar ik probeer die korstjes en verkleuringen niet langer als tekenen van mijn falen te zien. Mijn huid bewijst dat ik in ieder geval durf te proberen, bereid ben om te leren, dat ik net zo lang tegen mijn eigen muren aanbots totdat ze afbreken. Ik kijk uit naar de ruimte die daarmee vrijkomt.  

Het leven wat erna komt

Ik stap uit bus L21 bij de halte Lages 2. Twee uur geleden heb ik een heel busstation in Viseu op hol gebracht door uit te zoeken hoe ik de lokale bus moest nemen. En nu stap ik uit in een dorp waar niemand voorbereid lijkt op een jong persoon met een backpack. Er is een klein café waar meerdere mensen nieuwsgierig naar buiten stappen. Om me te helpen, vermoed ik. Maar ik versta nog minder Portugees dan Spaans.

Gelukkig staat A., mijn nieuwe host, me al om het hoekje op te wachten. Ze verwelkomt me met een warme knuffel en vraagt of ik Nederlands spreek. Ik ben verbijsterd. Op A. en G.’s Workawayprofiel stond zo’n lijst aan talen dat ik ‘Dutch’ blijkbaar over het hoofd heb gezien. Mijn hosts komen uit België, en zijn 4 jaar geleden naar Portugal vertrokken.

Ik arriveer in een geelgroene oase met terrassen vol olijven, druiven en fruitbomen. Twee honden rennen me kwispelend tegemoet. Ik volg A. over een afdalend pad wat aan weerzijden bezaaid is met wilde kamille. Bovenaan de heuvel staat mijn tent, onderaan de heuvel stroomt de rivier. Ertussenin liggen grond, planken, stenen. En ook nog klusgereedschap, kruiwagens, een waterpomp, een buitendouche en toilet, een composthoop, een stal met schapen en eindeloos veel bos.

Posmorto. Zo heet het land waar A. en G. met kleine dochter J. wonen. De dood is hier ongetwijfeld geweest, zoals de naam zegt. En hoe kan het ook anders. Het land is bezaait met ruïnes van honderden jaren oud. Volgens de mensen in het dorp zijn ze er altijd geweest. De oude molen was twee generaties geleden nog in gebruik, en stond er al in 1600. De andere gebouwen zijn mogelijk nog ouder. Met zo’n geschiedenis en de woeste natuur die met de seizoenen meebeweegt is de herinnering aan de dood altijd aanwezig, maar het bruist ook van het bewijs voor het leven wat erna komt.

Eén van de ruïnes heeft een nieuw dak en een mooie aarden vloer. De originele ingebouwde steenoven is nog aanwezig, en doet op dit moment dienst als koeling. Voor kleine J. hangt er een hangmat en er is een keuken en een zelfgebouwd terras op palen met een waanzinnig uitzicht. A. en G. zijn natuurbouwers. Hun doel is om Posmorto eigenhandig nieuw leven in te blazen. Dit doen ze door goed te luisteren naar het landschap en haar geschiedenis. Ik voel me geïmponeerd door de schoonheid (en de uitdagingen!) van het leven dat mijn hosts gecreëerd hebben. Het is een voortdurend geven en nemen, en luisteren naar de signalen van de grond, het water en de lucht.

De eerste nacht in mijn tent breekt het zweet me plotseling uit. Niet vanwege de gigantische spinnen die ik bij rits heb zien zitten, of vanwege het bos achter de tent waar everzwijnen rondlopen. Ik zie mezelf plotseling liggen in een tent in Portugal en vraag me af waar ik nou eigenlijk precies mee bezig ben. Ik ben tot stilstand gekomen, en raak opeens volledig overweldigd door de realisatie dat ik m’n bestemming bereikt heb. Wat nu?

De volgende ochtend eet ik zelfgebakken zuurdesembrood met honing en drink koffie met A. Ze laat me de waterbron zien die onder een gigantische rotspartij ontspringt. Het hele huishouden is afhankelijk van deze bron, en het feit dat er op deze imposante en verder kurkdroge plek zomaar drinkbaar water uit de grond opborrelt is bijna te mooi om te bevatten. Na de rondleiding maak ik zelf een wandeling over het terrein. Het bewegen over zanderige hellingen, robuuste natuurlijke trappen en gladde rivierstenen vraagt mijn volle aandacht. Ik moet leren voelen met mijn voeten. Ik word bijgestaan door Bear, de Portugese berghond wiens natte neus ik regelmatig in mijn knieholten voel. Ik denk met bewondering aan A. en G., die hier moeiteloos rondlopen met een kind op hun arm.

Als G. terug is van de boerenmarkt nemen we een duik in de rivier. Het water krioelt van het leven, en terwijl we kletsen op het strand landt een ijsvogeltje op een nabije tak. We lopen terug naar boven om pruimen en vijgenbrood te eten, en G. geeft me een technische tour rondom de waterpomp en het compost. Als het etenstijd is, word ik uit mijn tentje gelokt door het gehonk van een speciale toeter die in de keuken hangt.

De volgende dag mag ik me eindelijk nuttig maken. G. en ik bouwen in de ochtend een afzetting voor de schapen. Ik verzamel hout om een gat tussen een paal en een rotswand mee op te vullen. Alles om me heen kraakt, knispert en geurt. Ik loop met armen vol mooie stokken en voel me zoals ik me als kind op scoutingkamp voelde.

Na de lunch is het te warm om te werken en vertrekken we opnieuw naar de rivier. De lucht begint te gloeien, maar wij zitten verscholen tussen de koele rotsen. Het gezin maakt een tochtje op een opblaasboot en ik lees een boek in een schommelstoel die boven het water hangt. De waterjuffers dansen rond mijn enkels. Terwijl er met de avond langzaam wat koelte arriveert, besef ik me dat ik al twee dagen niet heb nagedacht over de vraag die ‘s nachts wakker hield. Wat nu? Leren leven, zouden A. en G. zeggen. Dat is wat zij hier proberen. Dat ga ik ook maar eens doen.  

In beweging met bagage

Ik sta in de supermarkt in Ourense om een smeersel te kopen voor de lunch. N. wacht ondertussen met onze backpacks op een bankje bij het busstation. Van de picknick in Chantada hebben we nog een stokbroodje en een halve empanada met appel over, en vanochtend heeft N. met indrukwekkende vindingrijkheid twee stukken pizza van gisteravond in het plastic zakje van de pruimen verpakt en in haar tas gestopt. We hebben ook nog een rol koekjes. Terwijl ik een bakje guacamole afreken, prijs ik me gelukkig dat ik niet al teveel tijd heb geïnvesteerd in het leren van Spaans. Morgen vertrek ik vanuit Vigo naar Portugal.

Mijn dagen in de ezelhemel zijn voorbij gevlogen. De wereld buiten de boerderij voelde afgelopen week eindeloos ver weg. Mijn neus raakte gewend aan de melange van wilde bloemen, laurier, tijm en mest die altijd in de lucht hing. Mijn armen raakten bezaaid met schrammen van het hooi en mijn kleren werden voorzien van een plakkaat ezel-, honden- en kattenhaar. Ik werd verliefd op de dieren, de bomen, de moestuin. Ik weet dat ik me als een vis in het water had gevoeld als de sfeer met eigenaar E. niet zo gespannen was geweest.

Inmiddels zijn we anderhalve dag weg van de boerderij en wat rest zijn de beurse plekken op mijn benen en de geur van mijn slaapzak, die op de valreep door een kat is ondergeplast. Maar gelukkig heb ik ook een leuk souvenir: ik heb N. als reisgenoot voor twee extra dagen. Ze reist met me mee naar Vigo om de zee te zien. Haar vertrek uit de ezelhemel is eerder dan gepland vanwege de situatie met E., en ik heb de kans aangegrepen haar mee te vragen. N. studeert in Leiden, net zoals ik dat een paar jaar geleden deed, en houdt net als ik van boeken en tekenen. Het is fijn om met iemand te kunnen kletsen, en net zo fijn om met iemand stil te kunnen zijn.

De bus is er elk moment. Ik smokkel de guacamole mee in een zakje van mijn bodywarmer en prop het brood en de koekjes in een klein tasje. De bus rijdt de bergen in en N. en ik eten de koekjes en bespreken gothic novels. Ik merk ineens hoe moe ik eigenlijk ben. De afgelopen nachten waren rusteloos. De wijziging van plannen heeft me toch niet onbewogen gelaten. Ik had gehoopt dat ik weken in de ezelhemel zou blijven. Dat ik rustig zou kunnen landen en de plek eigen kon maken. Tot mezelf kon komen. Ik had niet verwacht dat ik maar een week welkom zou zijn, laat staan dat ik op de eerste dag als een gek naar een nieuwe plek zou moeten zoeken.

Ik wil dapper zijn, het avontuur omarmen, doen alsof ik mijn schouders ophaal over hoe alles loopt. Maar ik voel nu dat mijn schouders even niet omhoog willen. Misschien komt het omdat er een tas van 17 kilo aan hangt. Of misschien komt het omdat ik op dit soort dagen pas echt het gewicht voel van de afgelopen maanden. De onzichtbare rugzak gevuld met verdriet, boosheid, spijt.

Vanuit de ezelhemel  berichtte ik via Workaway A. en G. Het is een stel met een jonge dochter, een handvol dieren en een flink stuk land in Portugal. Ze renoveren een traditioneel Portugees bakkershuis en bouwen een leven off the grid op. Uit hun reacties blijkt dat ik meer dan welkom ben om te komen helpen. Komende weken zal er een omheining gebouwd worden voor de schapen, en een bewateringssysteem voor de fruitbomen. Het klinkt fijn en leerzaam, en ik voel dat ik in beweging moet blijven om te voorkomen dat ik langzaam wegzak en vast kom te zitten. Ik boek een flixbus van Vigo naar Viseu, en besluit de totale reis in 3 dagen te maken om mezelf wat rust te gunnen.

De AirBnB in Vigo is 25 minuten lopen volgens Google Maps. Onze tassen zijn zwaar en ik voel hoe mijn benen verzuren als we de helling oplopen. Mijn buik doet pijn sinds de vette pizza van gisteravond en ik snak naar de pijnstillers die onderin mijn tas zitten. Ik wil huilen, genieten, lachen, mijn reisgenoot beter leren kennen, herinneringen maken, een week lang slapen. Ik wil niet morgenochtend al weer weg met de Flixbus maar ik wil ook niet blijven.

De AirBnB heeft een lift. Een ventilator. Een uitzicht op zee. Een grote karaf met water zonder de smaak van chloor. Buiten schittert de stad onder de Galicische zon, maar het bed is te comfortabel om te negeren. Morgen zal ik mijn rug rechten, mijn kin optillen, mijn rugzak omhangen en met een gezonde mix van realistische en hoopvolle verwachtingen naar Portugal vertrekken. Maar nu wil ik eerst een dutje doen en mijn rugzakken naast me neerleggen.

Ezels, katten, onverwachte wendingen

Ik wacht mijn dagen in Lugo af tot het 22 juni wordt. Dan ben ik eindelijk echt welkom in de ezelhemel. Die datum is overigens het laatste teken van leven wat ik van sanctuary-eigenaar E. heb gekregen. Communicatie blijkt niet zijn sterkste kant. De vinkjes op whatsapp blijven plotseling grijs, alsof hij zijn telefoon al dagen niet geopend heeft. De noodsituatie waarover hij appte moet dus wel een echte zijn, hou ik me voor.

Maar de radiostilte maakt me ook opstandig. Ik ben verdomme speciaal naar Spanje gekomen om bij deze sanctuary te werken. De reviews zijn lovend, de instagramfoto’s prachtig. Een kennis is er al eens geweest en heeft de plek aangeraden. Wat er ook aan de hand is, ik moet en zal erheen. Dus zodra 22 juni aanbreekt, stap ik met mijn zware rode backpack in een taxi. Ik heb – onder het mom van een kinderachtig ‘koekje van eigen deeg’ – dit keer geen appje gestuurd dat ik onderweg ben. Wat de crisis ook is, ik laat me niet nog een keer afschepen. Het adres en de datum heb ik immers al. Afspraak is afspraak.

Ik stap uit de taxi en herken wat ik zie van de foto’s. Groene heuvels, ezels, katten en een mintgroen gebouw waar direct een deur open gaat. Een meisje steekt verbaasd haar hoofd naar buiten. Achter haar verschijnen nog twee gezichten. De andere vrijwilligers, begrijp ik. Ik ben opgelucht. Het hek wordt voor me geopend en ik zwaai een laatste keer naar de chauffeur. Ik kan het nog haast niet geloven. Ik heb mijn bestemming eindelijk bereikt.

Het mintgroene gebouw doet van binnen denken aan een studentenhuis. In de hal staat een rij schoenen, twee deuren leiden naar de slaapkamers. Aan de linkerkant bevindt zich een keuken met een groot kookeiland om aan te koken en te eten. De meisjes nodigen me uit om te komen zitten. De tafel staat nog vol met de restanten van een uitgebreide lunch en ze bieden me pasta, toast en koffie aan. Ik heb in de taxi al twee kleffe bagels gegeten, maar zeg geen nee tegen verse koffie. Terwijl ik drink en over koetjes en kalfjes praat, observeer ik mijn tafelgenoten. Ik lees op hun gezichten dat ze niemand verwacht hadden. De sfeer is vreemd. Het voelt alsof ik in een reality show zit, en ik een weggestemde kandidaat ben die onverwachts terugkeert. Ik probeer uit te vissen wat er gaande is, maar begrijp dat ik voor echte duidelijkheid over mijn verblijf beter met E., de eigenaar kan praten.

Niet veel later sta ik met hem in dezelfde keuken. Het is niet persoonlijk, zegt E. Maar hij wil stoppen met Workaway, het platform waarop ik hem benaderd heb. Hij heeft al een aantal maanden slechte ervaringen met de vrijwilligers, en wil zo snel mogelijk op zoek naar oudere, permanentere krachten. Gisteren heeft hij aangekondigd dat deze meiden de laatste groep Workawayers zijn. Ik vermoed dat hij vergeten was dat ik nog zou komen. Ik kan blijven tot de anderen weggaan, zegt hij, maar hij weet nog niet of hij me een langer verblijf kan aanbieden.

Van de anderen heb ik gehoord dat er eigenlijk nog iets anders gaande is. Blijkbaar ben ik niet de enige in de ezelhemel met een gebroken hart: ook E. gaat door een break-up. Sinds vorige week, hoor ik van de meiden. De crisissituatie waarover hij me appte blijkt geen gekke ezelziekte, maar een stukgelopen relatie.

Misschien komt het omdat ik inmiddels gewend ben geraakt aan de grilligheid van de afgelopen maanden. Of omdat ik me kan voorstellen hoe een stukgelopen relatie je wereld op losse schroeven zet. Ik ben teleurgesteld over de situatie, maar ik kan het niet opbrengen om boos of verontwaardigd te zijn. Een paar weken geleden was ik ook amper in staat appjes te beantwoorden, en inmiddels ben ik halsoverkop naar Spanje vertrokken. Wie ben ik om iemand te veroordelen die dit soort gevoelens moet combineren met de verzorging van 100 dieren en een huis vol vrijwilligers?

Ik kan een week blijven, en besluit er het beste van te maken. Ik ga lekker werken, dieren knuffelen, en opnieuw mijn plannen bijsturen. Het is wat het is.

Die middag help ik bij de stallen. De andere vrijwilligers blijken al gauw goed gezelschap. Ze zijn slim, gezellig en hebben stuk voor stuk een heerlijk gevoel voor humor. Na het werk doe ik een halve poging mijn tas uit te pakken in de kamer die ik deel met N. Ondertussen bakt F. koekjes en het huis vult zich met heerlijke geuren. We eten ons misselijk terwijl we rondom het kookeiland zitten en kaartspelletjes spelen. Daarna kookt P. vegan leczo met kruiden en een gigantische courgette uit de tuin. We drinken wijn uit een kartonnen pak en giechelen en proosten. We bespreken true crime podcasts en zeggen veel te vaak dat dit scenario een goed begin van een horrorfilm is. Vier vrolijke vrouwen op een afgelegen ezelboerderij. Ik kan erom lachen, want zo voelt het helemaal niet. Eerder als een tragikomische Spaanse filmhuisfilm waarin de onvoorspelbaarheid van het leven een glansrol speelt.  

De open armen van de Camino

‘Waar ben je begonnen met lopen?’
Het is één van mijn standaard vragen die ochtend. Ik sta bij El Oasis Primitivo, een rustpunt voor pelgrims die de Camino de Santiago lopen. Op een fris gemaaid veldje staan picknickbankjes met parasols, en op de tafel staat fruit en water op donativo, een soort fooienpot voor wie wil en kan betalen. Op mijn vraag antwoorden de meeste pelgrims dat ze zijn begonnen in Oviedo, wat betekent dat ze in Lugo halverwege zijn. Een aantal is begonnen bij de Franse grens. Die zijn vaak al weken onderweg.

Tegenover me zit een Duits meisje met haar korte blonde haar in twee strakke vlechten. Ze loopt altijd voorop, zegt ze. Ze komt altijd als eerste aan in de albergue, de hostels speciaal voor pelgrims. Ik vraag haar waar ze begon met lopen. 
‘Keulen.’
Ik kijk haar even verbijsterd aan. Ze noemde die stad net ook al, toen ik haar vroeg waar ze vandaan komt. Meent ze dit echt? Ik vraag haar hoe ze erbij komt om dit te doen. Ze lacht.
‘Ik wilde in 2020 de Camino de Santiago lopen, maar twee weken voor mijn vlucht ging de wereld op slot vanwege Corona. Toen had ik twee opties: ik kon wachten, of ik kon beginnen met lopen.’

De hele ochtend deel ik watermeloen, cantaloupe en bananen uit aan de wandelaars die voorbij komen. De oasis wordt gerund door D., de host van mijn AirBnB. Hij begroet iedere voorbijganger met open armen en een schaaltje vers gesneden meloen. Ik versta D. meestal niet en hij mij ook niet, maar toch woon ik momenteel in zijn huis en voel ik me op mijn gemak. Hij is vrolijk en praat enthousiast en uitbundig Spaans tegen me, ook als ik hem niet begrijpend aankijk. Zijn vrouw C. is daarin het tegenovergestelde. Ze spreekt redelijk Engels, maar doet dit heel voorzichtig en zachtjes. Ze lacht vriendelijk en een beetje verlegen, al hoor ik haar schateren als ze samen met D. is.

Ik werd hartelijk ontvangen door de hosts van mijn AirBnB. Toch verstopte ik me in eerste instantie veel op mijn kamer en sloop alleen naar buiten voor keuken- of toiletbezoekjes. Mijn aanwezigheid was alleen waarneembaar door gestommel en klapperende deuren, als een soort poltergeist. Deze ruimte wordt normaal vast gehuurd door normale, vrolijke mensen die de stad willen verkennen, niet door mokkende meisjes die zich opsluiten in de kamer, zo dacht ik. Was het niet vreemd voor hen dat ik hier zoveel was? En merkten ze dat ik contact uit de weg ging? Ik voelde me bezwaard en deed mijn best om onzichtbaar te blijven.

Op zaterdagmiddag stond ik, pruilerig en diep in gedachten, wat boodschappen uit te laden in de keuken. Ik werd op heterdaad betrapt door D. en C. Zo met z’n drieën in de kleine keuken kon een gesprekje niet langer uitblijven. Toen ter sprake kwam dat ik in Lugo was gestrand met liefdesverdriet, werden er acuut twee chocoladelavacakejes in de magnetron gezet. Of ik wijn wilde? Die avond maakte ik een wandeling met C. langs de rivier, en daarna werd ik uitgenodigd om D. na het weekend te helpen bij de Oasis. ‘Daar kun je kletsen met Nederlanders en Duitsers en Engelsen,’ zei D. En hij gebaarde met trage ronddraaiende bewegingen langs zijn hoofd en naar mijn kamer. Dat is veel beter dan daarbinnen zitten piekeren, bonita.

En hij heeft gelijk. Het is veel beter. Als het fruit bij de Oasis op is, rijden we tussen de heuvels door terug naar huis. De radio staat aan en D. en ik zingen mee met de Backstreet Boys. Hij geeft me een high five. Ik denk aan alle mensen die ik die ochtend heb ontmoet. De jongen uit Korea die steeds twee jaar spaart om opnieuw naar Spanje te vliegen en de Camino te lopen. De jongen uit Israël die een maand doorbrengt in ieder Europees land, en zich spontaan tot dit avontuur liet verleiden. De vrouw uit Florida die er na een leven vol wendingen over denkt om voorgoed naar Spanje te vertrekken. En het meisje uit Keulen, dat gewoon is begonnen met lopen.  

Lugo en de liefde

Het is vrijdagavond en Lugo leeft. Ik heb een pizza gehaald en een ice tea zero. De vrouw die me hielp was erg lief en verpakte het losse blikje zorgvuldig in een extra papieren tasje. Met mijn pizza in mijn hand en het tasje aan mijn arm struin ik naar het grote centrale plein wat binnen de Romeinse muren van het stadje ligt. ’s Middags heb ik hier al gezeten om te tekenen en ik heb me door een Spaanse jongen laten verzekeren dat het hier ’s avonds druk en gezellig is.

En dat is het. Het plein is gevuld met spelende kinderen, volgeladen terrasjes en opgedoft uitgaanspubliek. En natuurlijk zijn er de obligate groepjes jongeren. Een plukje jongens van ongeveer 14 dat zo hard mogelijk een bal tegen de muren van de gebouwen schiet, en joelen als de knal maar luid genoeg is. En een groepje meisjes dat, samengeklit en op veilige afstand, staat te giechelen en te gluren.

De meisjes hebben geen gewone kleren aan, maar outfits. Hun haar is met precisie opgestoken of hangt juist los en loodrecht naar beneden. Vermoedelijk stonden ze samen voor de spiegel en plaagden elkaar met geruchten, verhalen, fantasieën. Ze deden hun eigen ogen en de haren van een vriendin, en vroegen zich hardop of heimelijk af wie er vanavond op het plein zouden zijn. Het is een fijn ritueel. Meisjes doen dat voor zichzelf, en voor elkaar. Maar een deel van hen doet het toch ook voor de voetballende jongens. Die lijken vreemd genoeg volledig blind voor deze speciale opvoering. Al die moeite, en alsnog lijken de jongens de bal en het lawaai oprecht interessanter te vinden dan de aandacht.

De jongens spelen met een voetbal. De meisjes spelen een ander spel. Ze spelen hun toekomstige zelf, of wie ze denken te worden. Ouder, wijzer, klaar voor de levens die ze in series en films tegenkomen.

Voor mijn gevoel stond ik gisteren nog in zo’n kliekje op vrijdagavond. Maar ik knipperde met mijn ogen en nu ben ik de gedesillusioneerde vrouw die in haar eentje pizza eet op een bankje, met naast zich een beker ice tea. Ik had het leuker gevonden om het plaatje af te maken met wijn uit een plastic glaasje, maar vanwege de verplichte antibioticakuur van de kaakchirurg zag ik daar toch maar vanaf. Ik weet niet precies wat het effect zal zijn van een dergelijke combinatie, maar ik weet wel dat ik geen behoefte heb aan een nieuwe verrassing.

Na de pizza wandel ik terug naar mijn AirBnB. Het is half 11 en het begint pas net af te koelen. Als ik snel genoeg loop krijg ik het alweer warm. Terwijl ik binnen kom in het appartement hoor ik de televisie. Ik roep ‘Hola!’ en krijg wederhoor. Het stel waarbij ik een kamer huur ligt samen opgekruld op de bank. Ze kijken een film. In een mandje naast de bank ligt een mooie, gigantische Bengaalse poes met pupillen zo groot als schoteltjes. Als ik naar mijn kamer loop volgt ze me, glipt door de deuropening en springt op het bed.

Ik heb het papieren tasje van de ice tea bewaard om mijn vieze was in te bewaren. Ik ben nog geen 24 uur in deze kamer, maar mijn spullen liggen al overal. Ik ruim op en laat me daarna op het bed vallen. De kat ligt op mijn laptop en kijkt me verwijtend aan. Ze zwaait dreigend met haar staart alsof dit eigenlijk haar bed is. Er is weer een dag voorbij. Maar eigenlijk begint het nu pas.

Terwijl ik naar de muur staar voel ik hoe mijn gevoelens me inhalen. Alsof ze me al die tijd op de voet gevolgd zijn door de straten van Lugo, en nu het appartement in glippen. Alsof de deur open gaat en ze net als de poes op mijn bed springen, om me met verwijtende ogen aan te kijken. Ogen die zeggen: wanneer ga je ons toelaten? Ik draai me op mijn zij. Dit is precies waarom ik wilde werken in plaats van vakantie vieren. Ik wil geen ongelimiteerde tijd met mezelf. Ik wil geen rust, ik wil geen ruimte. Ik wil een doel en ik wil bezig zijn. Mezelf fysiek moe werken zodat ik kan slapen, en de volgende dag een taak hebben om voor op te staan.

Het is moeilijk om je gevoelens altijd een stap voor te blijven. Ik ben gaan rennen, en ik dacht dat ik een manier had gevonden om alles van me af te schudden. Maar door een rare speling van het lot kom ik nu een week verplicht tot stilstand. Ik doe mijn best om er iets van te maken. Ik draag lippenstift en oorbellen, ik geniet van mijn eigen gezelschap en laat me verwarmen door de zon. Maar steeds opnieuw zijn er onverwachte confrontaties met de realiteit. Het verhaal wat ik niet wil horen zit me op te hielen. Het kan opduiken in de verliefdheid van andere mensen. In een foto maken van een huis waar ik zou willen wonen. In de sleutel van de AirBnB en aan mezelf vragen of ik die bij me heb.

Ik ben blij dat ik niet langer een meisje op zo’n pleintje ben. Dat het me niet uitmaakt dat ik in mijn eentje pizza eet of een tekening maak. Ik ben ook blij dat ik bedachtzaam ben met alcohol en medicatie, en dat ik eraan denk om zakjes te bewaren voor mijn vieze was.

Ik ben blij dat ik dit doe. Ik doe dingen waar ik voorheen alleen over gefantaseerd heb. Eindelijk ben ik een avontuur aan het beleven in plaats van aan het bedenken. Voor iemand die normaal vooral in het toekomst en het verleden leeft, is dit een grote stap. Maar een keerzijde van het hier en nu is dat mijn verdriet akelig dichtbij is. Ik kan het niet voor blijven. Ik kan niet stilstaan en tegelijkertijd blijven rennen. Ik kan niet blijven spelen dat ik al mijn toekomstige zelf ben. Verderop leeft een versie van mij die vast oké zal zijn met hoe alles gegaan is. Maar ik ben nog niet bij haar aangekomen.

Anticiperen (maar waarom eigenlijk?)

Alles leek goed te gaan. Ik liet op de valreep een verstandskies trekken, maar de pijn en de zwelling bleken mee te vallen. Al mijn bagage paste in mijn backpack, en ik kon ‘m ook nog zelf optillen. Vanochtend leek het erop dat mijn vlucht naar Santiago de Compostella geannuleerd was, maar dat was een foutje van Schiphol. En ik dacht dat ik in Spanje de bus richting Lugo zou missen, maar uiteindelijk was de halte veel minder ver lopen dan verwacht. Zie je wel, zei ik tegen mezelf. Alles gaat goed. Dingen lijken altijd erger dan ze zijn.

Ik keek tevreden uit het raam van de bus en zag het frisgroene glooiende landschap van Galicië aan me voorbij trekken. Ik ben normaal nogal een doemdenker. Eén van de redenen dat ik nooit goed alleen op reis durf, is omdat ik het (Spaans) benauwd krijg van het idee dat er van alles fout kan gaan. Of dat dingen anders kunnen lopen dan ik van tevoren bedacht had. Ook in andere gebieden van mijn leven is dit een patroon. Waarom nieuwe enge dingen proberen als je ook gewoon de bekende weg kunt kiezen? Het hele idee van deze trip was dat ik het onbekende zou durven omarmen. En terwijl ik in die bus zat, dacht ik even dat ik al geslaagd was. Ik zat gewoon ineens in een bus in Spanje. Dat kón blijkbaar gewoon. In mijn hoofd was ik al bezig met het schrijven van een triomfantelijk stukje. Ik keek ernaar uit om over mezelf te kunnen schrijven dat ik mijn eindbestemming had bereikt zonder in paniek te raken.

Toen de buschauffeur mijn stopsignaal negeerde waardoor ik de bus richting Chantada miste, voelde ik toch even een lichte s t  r e s s opborrelen. Maar vanuit Lugo kon ik gewoon de bus of een taxi terug pakken, zag ik op mijn telefoon. No problem. Alles cool. Chill chill chill. Ik ademde in door mijn neus en visualiseerde de dieren die ik vanaf vanavond zou gaan verzorgen. Het stipje op de horizon waar ik al wekenlang mijn ogen op fixeerde. Als ik daar eenmaal ben, dacht ik. Als ik daar eenmaal aankom, dan is het moeilijkste voorbij. Voor nu ga ik genieten van de reis en me niet te druk maken. Het komt goed, ik ben er bijna. Ik betrapte mezelf erop dat ik daarbij mijn eigen arm aaide om mezelf een beetje gerust te stellen.

Het werd een taxi, besloot ik in Lugo. Dan kon ik gelijk naar dat obscure adres van de dierensanctuary in plaats van een taxi zoeken in Chantada. De taxichauffeur in Lugo sprak geen Engels en mijn Spaanse vocabulaire beperkt zich tot wat ik ken van De Jeugd en Bassie en Adriaan. Met handen- en voetenwerk legde ik hem uit dat ik naar déze locatie op Google Maps moest. En ik denk dat we onderweg waren (of hij het echt begrepen had, moest ik natuurlijk nog met eigen ogen zien). Maar toen ontving ik een appje van de sanctuary. Sorry. Een noodgeval op de boerderij wat samenviel met familieproblemen. Dat ik over een week welkom ben.

 ‘Señor!’ pruttelde ik. De chauffeur zei iets terug, maar ik wist wederom niet wat. Ik was kennelijk zichtbaar overstuur, want hij stopte langs de kant van de weg en keek wat bezorgd over zijn schouder. Ik probeerde via Google Translate mijn situatie uit te leggen. Het concept van kost en inwoning leek me wat veelgevraagd, maar ik vatte samen dat ik zou gaan werken op een boerderij en dat de afspraak nu geannuleerd werd. Hij bracht me terug naar het busstation en hielp me mijn tas om te doen. Ik voelde hoe mijn rug nat werd, maar het was verrassend genoeg niet van angstzweet. Mijn waterfles was open gegaan.

Nu zit ik in een hotel en eet het zakje chips wat ik op het vliegveld had gehaald, maar wat van de buschauffeur niet mee de bus in mocht. Ik heb het zakje toen snel in het bagageruim van de bus gegooid en daar pluk in nu de vruchten van. Voor vannacht heb ik deze kamer. Er is een bed, een fijn badkamertje en wifi. Morgen is er ontbijt, en de koffie rook goed. Ik ga zo maar even douchen en daarna bedenken wat ik wil. Ik heb een bericht uitgestuurd naar een AirBnB waar ik goedkoop terecht zou kunnen voor een week, maar de eigenaar reageert nog niet. Ik weet eigenlijk nog niet zeker of ik hier een week wil blijven. Wat als ik over een week weer afgezegd wordt? Wat voor noodgeval is er gaande op de boerderij waar ik eigenlijk zou verblijven? Gekke ezelziekte?  

Aan de andere kant: waarom ben ik hier als ik niet voor dieren ga zorgen bij die sanctuary? Die plek was mijn doel. Ik heb geen speciale band met Spanje, ik spreek geen Spaans en mijn tas is veel te zwaar voor een pelgrimstocht. Ik ben hier omdat het me fantastisch leek om mijn tijd tussen de dieren te spenderen. Het was het beginpunt van een plan wat verder nog alle vormen mocht aannemen. Maar voor een vorm is wel degelijk een beginpunt nodig. Natuurlijk, toen ik net bij dat busstation zat te panikeren was er een stemmetje in mijn hoofd dat zei: nu wil ik naar huis. Maar ja. En dan? Wie A zegt, moet ook B zeggen. En ik heb zeker A gezegd, want ik zit al in Spanje. Op dit moment voel ik me zo overweldigd door alle dingen waar ik geen grip op heb, dat ik me eigenlijk wel kalm voel. Ben ik nu per ongeluk zen geworden? Of is dit doodgewone gelatenheid?

Voor nu dus helaas geen triomfantelijk verhaal over mijn succesvolle paniekvrije reis naar de ezelhemel. Maar wél een verhaal over mijn onsuccesvolle paniekerige reis naar een willekeurig hotel in Lugo, waar ik heerlijk zit te genieten van mijn zakje chips. Hoera! Adiós amigos!